Bond voor landpachters en eigen grondgebruikers

Analyse pachtprijsgebieden (mislukt)

In de notitie ‘Transitie in de pacht’ is onderzoek voorgesteld om de grondbeloning voor het bepalen van de regionorm naar grondsoort of ‘bodemgeschiktheidsklassen’ te differentiëren. Wageningen Economic Research (WER) heeft dit onderzocht, maar de vraag is of dit onderzoek op een goede wijze is uitgevoerd.

Probleem

De huidige bepaling van regionormen per pachtprijsgebied kan in sommige gevallen leiden tot een verschil tussen de gerealiseerde grondbeloning en de gemiddelde grondbeloning voor dit gebied. Deze verschillen treden (mogelijk) op bij percelen die een andere grondsoort bevatten dan in de pachtregio gebruikelijk is. Het gevolg is dan een te hoge (of lage) pachtprijs voor dat perceel. Het beperken van dit verschil is wenselijk. 

Oplossingen en opdracht

De indeling van pachtprijsgebieden is niet alleen gebaseerd op de bodemsoort, waardoor binnen een pachtprijsgebied afwijkende bodemsoorten kunnen voorkomen. Het lijkt dan ook logisch de grondbeloning te differentiëren naar grondsoort of ‘bodemgeschiktheidsklassen’. Hierdoor kan het opbrengend vermogen van de grond beter tot uitdrukking komen. De hoogst toelaatbare pachtprijzen voor los land per pachtregio en grondsoort worden nog steeds gebaseerd op de (gemiddelde) grondbeloning; die wordt afgeleid van de bedrijfsresultaten van een representatieve steekproef van Bedrijveninformatienet (BIN)-bedrijven. 

Het is ook van belang om een nieuw systeem te ontwikkelen dat robuust is. En het streven is om het aantal pachtregio’s te verminderen.

Het ministerie van LVVN heeft de WER opdracht gegeven om dit te onderzoeken. Het doel van het rapport is om de variatie in het opbrengend vermogen van grond binnen pachtregio’s en de daaruit voortvloeiende pachtprijzen te verkleinen: zo sluiten ze beter aan bij de gerealiseerde grondbeloning van pachtbedrijven.

Grondsoorten

Bij de bepaling van de maximaal toelaatbare pachtprijs moeten we weten hoeveel grondsoorten je kunt onderscheiden en welk opbrengend vermogen daarbij hoort. Het gaat om grondsoorten die voorkomen op de bodemkaart van Nederland (voorheen Stiboka-kaarten). Een indeling in categorieën van de gronden met een slecht, matig, redelijk, goed en uitstekend opbrengend vermogen ligt voor de hand (bodemgeschiktheidsklassen), om deze daarna kwantitatief te waarderen.

De onderzoekers hebben uit de literatuur begrepen dat bodemsoorten – zoals zand, klei en veen – een directe invloed hebben op het opbrengend vermogen van landbouwgrond. Maar een complex samenspel van factoren zoals bodemstructuur, drainage, bodemvruchtbaarheid en beheersmaatregelen speelt ook een cruciale rol. Zelfs bodems met beperkingen kunnen worden geoptimaliseerd via drainage, bemesting, pH-aanpassing en erosiebeheer. Hierdoor kan de variatie in het opbrengend vermogen aanzienlijk worden verkleind en kunnen goede gewasopbrengsten worden gerealiseerd. De onderzoekers gaan niet in op het feit dat daardoor de jaarlijkse kosten toenemen en dat niet op alle grondsoorten alle teelten mogelijk zijn. 

Een voorbeeld is de pachtregio IJsselmeerpolders die een hoge regionorm heeft. Bedrijven op zware klei hebben beperkte mogelijkheden met teelten en dus een laag saldo, terwijl op de lichte kleigronden en zavel bijna alles mogelijk is en bedrijven daardoor hoge saldo’s kunnen behalen. Het rapport brengt deze verschillen in het opbrengend vermogen niet tot uiting. Het raadplegen van bodemdeskundigen had het onderzoek naar een hoger niveau getild. 

Wiskundige benadering

De onderzoekers hebben bedrijven uit het Bedrijveninformatienetwerk (BIN) voor het onderzoek gebruikt. Bij deze aanpak kunnen we vraagtekens plaatsen. Zo zijn er al jarenlang grote twijfels over de representativiteit van de bedrijven uit het (BIN).

Een ander discussiepunt is dat de pachtregio’s zijn ingedeeld op de grenzen van de gemeente. In een gemeente zijn vaak meerdere bodemsoorten en het is de vraag of de onderzoekers daar rekening mee hebben gehouden. Ook door de opschaling (fusies) van de gemeenten in afgelopen jaren zijn nieuwe gemeenten soms in een ‘verkeerde’ pachtregio terechtgekomen: de grondsoort en bedrijfsstructuur sluiten niet bij de pachtregio aan. Ook kon een aantal gemeenten niet worden beoordeeld, omdat er te weinig BIN-bedrijven zijn en ging het onderzoek uit van gemeenten die al enkele jaren niet meer bestaan.

Het onderzoek kent dus een wiskundige aanpak op basis van de uitkomsten van BIN-bedrijven. Ongetwijfeld hebben de onderzoekers met het toepassen van de modellen en berekeningen geen fouten gemaakt. Bij de uitgangspunten kunnen dus vraagtekens worden geplaatst. Het rapport geeft daarover geen duidelijkheid en is onvoldoende transparant.

Het onderzoek is niet uitgevoerd zoals dit door de veldpartijen bedoeld is, verwoord in de notitie ‘Transitie in de pacht’. 

Scenario’s

De onderzoekers hebben op basis van hun berekeningen drie herindelingsscenario’s onderzocht om op deze wijze de variatie in grondbeloning te verminderen en bodemsoorten te harmoniseren. 

In het eerste scenario worden vijf gemeenten met een afwijkende bodemsoort en grondbeloning ingedeeld bij aangrenzende, meer passende pachtprijsgebieden. In het tweede scenario worden 73 gemeenten met afwijkende bodemsoorten opnieuw ingedeeld. Hoewel de homogeniteit van bodemsoorten binnen de pachtprijsgebieden toenam, leidde dit in sommige gebieden juist tot een grotere spreiding in grondbeloning. In het derde scenario is een indeling gebaseerd op de Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid, de LMM-gebieden; een indeling die sterker aansluit bij lokale bodemeigenschappen. Dit scenario leverde de grootste reductie in spreiding op binnen pachtprijsgebieden. 

Conclusies rapport

De onderzoekers concluderen dat gezien de complexe interactie tussen bodemsoorten, grondgebruik, grondwaterstanden, bodemgeschiktheid en de huidige steekproef van pachtprijsbedrijven, differentiatie binnen de huidige regionormen per pachtprijsgebied op basis van bodemsoort niet haalbaar is. 

Een herindeling van pachtprijsgebieden biedt volgens de onderzoekers mogelijkheden om de variatie in grondbeloning te verkleinen en de homogeniteit van bodemsoorten binnen gebieden te verbeteren. De indeling volgens de LMM-gebieden kan daarbij als voorbeeld dienen. 

Het realiseren van een ideale indeling is echter uitdagend vanwege de diversiteit aan bodemsoorten en de variërende landbouwgeschiktheid. Factoren zoals ontwatering, vochtvoorziening, draagkracht en bewerkbaarheid spelen een belangrijke rol, maar technologische ontwikkelingen kunnen de beperkingen van bepaalde bodemsoorten aanzienlijk verlichten. Hierdoor wordt de relatie tussen bodemsoort en grondbeloning verder afgezwakt. 

Eindoordeel

Het ministerie van LVVN heeft zonder raadpleging van de veldpartijen WER het onderzoek laten doen. De veldpartijen zijn digitaal op de hoogte gesteld.

Voor de BLHB is het duidelijk dat niet alle facetten zijn meegenomen en het kader voor het onderzoek onvolledig is. Het kan trouwens zijn dat de voorgestelde indelingen – correcties van de pachtregio – wel goed zijn, maar dat kunnen wij niet nagaan.