Bond voor landpachters en eigen grondgebruikers

BLHB reageert op 7e actieprogramma nitraatrichtlijn

Het 7e actieprogramma nitraatrichtlijn en de daarmee verband houdende milieueffectrapportage is door de minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit in consultatie gebracht. Het actieprogramma is voor de BLHB aanleiding tot het indienen van een schriftelijke reactie. In de Landpachter van september 2021 zijn de maatregelen en de gevolgen voor diverse agrarische sectoren uitgebreid beschreven. 

Achtergrond 

Nederland is verplicht om elke vier jaar een actieprogramma op te stellen om de waterkwaliteit te verbeteren. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft samen met het ministerie van Infrastructuur & Waterstaat hiervoor een nieuw voorstel gemaakt. In het ontwerp 7e actieprogramma nitraatrichtlijn worden voor alle agrarische grondgebonden vergaande maatregelen voorgesteld. De BLHB heeft een analyse van het ontwerp opgesteld, op grond waarvan het bestuur heeft besloten om een zienswijze op dit ontwerp in te dienen. 

Het eindoordeel is dat het 7e actieprogramma zijn doel voorbijschiet. De gevolgen van het telen van uitspoelingsgevoelige gewassen op uitspoelingsgevoelige gronden worden met vanggewassen en kalenderlandbouw bestreden, hetgeen niet effectief zal blijken te zijn. Daarnaast worden met generiek beleid vooral de intensieve bedrijven op een onredelijke en onrechtvaardige manier benadeeld. 

Kennelijk hebben de verantwoordelijke ministeries in het verleden niet veel geleerd van voorgaande debacles op het gebied van beleid en uitvoering van de dossiers stikstof, fosfaat, mest, en veehouderij. Een belangrijk deel van de landbouw kan de gevolgen van het 7e Actieprogramma niet dragen en die gevolgen dus ook niet accepteren. De BLHB roept op om het voorgestelde beleid te heroverwegen.

De maatregelen in het kort

Het opnemen van rustgewassen in de bouwplannen ongeacht de grondsoort.

De nitraatproblematiek in de landbouw laat zich kort samenvatten: uitspoelingsgevoelige gewassen op uitspoelingsgevoelige gronden. De problematiek concentreert zich eerst en vooral op de zuidelijke zandgronden. Het is dan opvallend en bevreemdend dat er onder het mom van uit- en afspoeling voor alle bedrijven in Nederland 1 op 3 ‘rustgewassen’ verplicht gesteld worden, terwijl het deel van Nederland dat uit klei – en veengrond bestaat aan de grondwaternorm uit de Nitraatrichtlijn voldoet. Het lijkt erop dat, vanuit de nitraatproblematiek, een niet bestaand probleem op klei en veen wordt aangepakt. 

Deze 1 op 3 maatregel ‘rustgewassen’ zal voor bedrijven met een intensief bouwplan tot veel schade leiden, mede als gevolg van het EU-landbouwbeleid, zoals in de Noordoostpolder, waar de pachtprijzen erg (te) hoog zijn. Het aanbieden van compensatie uit het herziene Gemeenschappelijk Landbouwbeleid is volstrekt onvoldoende. LNV stelt ook voor dat de agrariërs in overleg met ketenpartijen moeten treden om de kosten van duurzame bouwplannen beter te verdelen en dat de keten de primaire agrarische sector beter moet belonen. 

Het achterwege laten van een economische analyse van de maatregel en een antwoord op de compensatievraag is een gemis, omdat al in de MER wordt opgemerkt ten aanzien van de zandgronden dat: “De kosten van deze maatregel zijn echter hoog omdat uitspoeling gevoelige gewassen zoals consumptieaardappelen en groenten een hoger saldo hebben dan niet-uitspoelingsgevoelige gewassen zoals granen.”

De conclusie is dat het voorgestelde generiek beleid disproportioneel is en zonder adequate compensatieregeling slechts aanleiding zal zijn voor burgerlijke ongehoorzaamheid en rechterlijke procedures. 

Het inzaaien van vanggewassen voor 1 oktober op zand en lössgronden 

De genoemde datum van 1 oktober is lastig en arbitrair. Het groeiseizoen is immers onvoorspelbaar, maar ook het weer, en daarmee ook de rijpheid van de gewassen. De boer werkt met de seizoenen, de bekwaamheid van de bodem als het om bewerken en zaaien gaat, en de natuur die bepaalt wanneer het tijd is om te oogsten. Dit jaar is daar een mooi voorbeeld van. De graanoogst viel niet in juli/augustus, maar liep door tot in september. De maïs wordt in oktober nog geoogst. Het is overigens geen toeval dat er meer tarwe in het Oldambt wordt geteeld dan in de Peel. Iedere grondsoort heeft zijn eigen mogelijkheden en onmogelijkheden. De suggestie om maar naar vroege rassen om te zien en loonwerkers die hun logistiek dan maar beter op orde moeten krijgen is wel een makkelijke ‘oplossing’. Ook hier zal de vraag zijn wie gaat wat betalen. De kosten van maatschappelijke diensten, schoon water in dit geval, moeten door de maatschappij gezamenlijk gedragen worden en niet eenzijdig bij de sector worden neergelegd. 

Bufferstroken langs waterlopen

Het aanleggen van bufferstroken langs watergangen zal 43% van het landbouwareaal raken en dit betekent dat het productieareaal vele procenten zal afnemen. Sommige gebieden zullen onevenredig hard getroffen worden door deze maatregel. De vraag is of de genomen maatregel nog in relatie staat tot het te behalen doel. Dit is namelijk erg twijfelachtig, omdat bij het terugdringen van de nitraatbelasting het om uitspoelingsgevoelige gewassen op uitspoelingsgevoelige gronden gaat. 

“Nee tenzij” beleid bij het gebruik in grasland en groenbemesters/vanggewassen van glyfosaat

Het gebruik van glyfosaathoudende middelen is in de EU toegelaten. Het gebruik van het middel wordt via het etiket geregeld en daarop staat aangegeven in welke dosering, frequentie, gewassen, en totaal gebruik per teelt het middel gebruikt mag worden. 

Het middel heeft een belangrijke rol in het bestrijden van grasachtige wortelonkruiden in het bijzonder en wortelonkruiden in het algemeen. De mogelijke chemische alternatieven voor het gebruik van glyfosaat zijn minder aantrekkelijk. 

Strorijke mest

Strorijke mest krijgt in het ontwerp meer ruimte. Dit is verrassend omdat dit tot een extra nitraatbelasting zal leiden en strorijke mest erg schaars is. Dit geldt ook voor het noemen van compost en bermmaaisel, omdat het vaak om verwerkt afval gaat dat verontreinigd is met plastic, glas en resten. De strorijke mest moet juist in samenhang gezien worden met andere stapelbare mestsoorten en dient een plaats te krijgen in het denken over bouwplanbemesting.