Bond voor landpachters en eigen grondgebruikers

Overheden bezitten 190.000 hectare landbouwgrond

In een onderzoek van het Kadaster en Wageningen Economic Researsch (WER) uit januari 2024 blijkt dat 11% van het agrarisch areaal in eigendom van overheden is. Deze overheden hebben een verschillend beleid en het bestuur van de BLHB plaatst vraagtekens bij de kaders voor de uitgifte van deze gronden. 

Eigendom

Eind 2023 is 190.000 ha landbouwgrond in eigendom van de Nederlandse overheden, waarvan 46.000 ha in bezit is van gemeenten, 43.000 ha van het Rijksvastgoedbedrijf en 21.000 ha van de provincies. Staatsbosbeheer is de grootse bezitter van landbouwgrond met 53.000 ha, maar een groot deel van deze grond heeft in de eerste plaats een natuurfunctie met agrarisch medegebruik. De provincies en waterschappen volgen op enige afstand met respectievelijk 21.000 en 11.000 hectare landbouwgrond in eigendom.

Voor het realiseren van uiteenlopende maatschappelijke opgaven zoeken overheden naar geschikte locaties in het landelijk gebied. Ze zetten voor de uitvoering van deze en andere opgaven hun landbouwgrond in en vormen deze om naar nieuwe functies. 

Een deel van de grond van de waterschappen bestaat uit dijken die, naast de waterkerende functie, een agrarische functie hebben in de vorm van begrazing. Naast diverse rijksorganisaties, zoals het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het ministerie van Defensie behoren tot de categorie ‘Overig’ drinkwaterbedrijven en Kampereiland Vastgoed NV.

Een deel van de landbouwgrond die in bezit is van de verschillende overheden zal uiteindelijk een andere bestemming krijgen, bijvoorbeeld voor wonen, werken en natuur. Tot die tijd blijft de grond doorgaans in agrarisch gebruik, en bij omvorming naar natuur is in sommige gevallen agrarisch medegebruik mogelijk. 

Flevoland 40%

Bijna 40% van landbouwgrond in Flevoland is in overheidshanden. De provincie Flevoland heeft een landbouwareaal van bijna 88.000 ha, waarvan ruim 33.000 hectare (38%) in eigendom is van overheden. Op dit moment bezit het Rijksvastgoedbedrijf in de provincie Flevoland ruim 28.000 ha, 32% van het landbouwareaal. 

Ook in de oudste IJsselmeerpolder – de Wieringermeerpolder – is nog veel grond in bezit van het Rijksvastgoedbedrijf. Hierdoor is in de provincie Noord-Holland het percentage landbouwgrond in eigendom van de overheid hoger dan gemiddeld, namelijk 16%. 

Gemeenten en provincies

Gemeenten bezitten 46.000 hectare landbouwgrond. Diverse overheidsorganisaties hebben een rol in het realiseren van maatschappelijke opgaven en deze zijn vaak regionaal van aard en de verschillende overheden vervullen hun rol op een eigen manier in. De forse grondpositie van gemeenten in de provincies Limburg en Noord-Brabant valt op. Van alle landbouwgrond van overheden is hier respectievelijk 53% en 41% van gemeenten.

Ook provincies voeren een actief grondbeleid. Deze rol hangt in hoofdzaak samen met natuurrealisatie. De provinciale overheid heeft in geen enkele provincie meer dan 20% van het totaal areaal landbouwgronden in bezit. De provincie Flevoland heeft met 150 ha verreweg de kleinste oppervlakte landbouwgrond in de boeken staan, terwijl de provincies Drenthe, Overijssel, Noord- en Zuid-Holland, Noord-Brabant ieder tussen de 2.400 en 2.700 hectare bezitten. Het eigendom van landbouwgrond in de overige provincies varieert tussen de 700 en de 2.000 hectare.

Onnodig en misplaatst

Het bestuur van de BLHB vraagt zich af of overheden deze grote arealen grond moeten bezitten. De maatschappelijke opgaven zoals natuur, woningbouw etc. omvatten op de middellange termijn geen 190.000 ha. Onze conclusie is dat de overheden onnodig veel grond bezitten: het bestuur heeft een voorzichtige schatting gemaakt en 80.000 ha zou voor de maatschappelijke opgaven voldoende moeten zijn. Door het bezit van dit hoge percentage aan landbouwgrond steekt de overheid onnodig veel geld in grond. Zou dit bezit 100.000 ha lager zijn, dan zou bij een gemiddelde hectareprijs van € 78.800 (in 2023), de overheid bijna 8 miljard voor andere doelen kunnen aanwenden. 

Het tweede probleem is dat door de (onnodige) grote hoeveelheid landbouwgrond de ontwikkeling van de landbouwstructuur sterk negatief wordt beïnvloed. De overheden moeten de gronden via inschrijving uitgeven. Wie het meeste betaalt, bepaalt. Voorts worden deze gronden voor een bepaalde korte periode – vaak een jaar – uitgegeven, zodat de agrariër zijn bedrijf daarop niet kan ontwikkelen. Hij raakt de grond weer kwijt. De noodzaak voor grondgebondenheid neemt toe, zodat hij zich niet kan permitteren om grond te verliezen. Dit staat haaks op de gewenste transitie die extensivering noodzaakt en natuurinclusief en duurzaam bodembeheer nastreeft.

Een ander groot nadeel is dat alle overheden verschillende draaiboeken voor de uitgifte hanteren. Veel en verschillende criteria worden gehanteerd en de indruk is dat dit vaak erg willekeurig wordt bepaald. De buitenstaander leest vaak dat bepaalde sectoren of groepen door deze kaders worden bevoordeeld. 

Het bestuur wenst dat de overheden alleen gronden kunnen verwerven voor hun maatschappelijke opgaven waaraan bestemmingswijziging is gekoppeld. Ook wenst het bestuur dat de overheden gronden afstoten zodat er weer aan de ontwikkeling van de landbouwstructuur kan worden gebouwd en de gewenste transitie kan worden gemaakt. De BLHB wil dit breed politiek onder de aandacht brengen.