Uitspraak melkquotum en fosfaatrechten
Tussen partijen bestond sinds 2000 een hoevepachtovereenkomst waarin de pachter het melkquotum zelf heeft meegenomen en heeft aangekocht. Bij het einde van de pachtovereenkomst in 2017 heeft de verpachter een voorbehoud gemaakt ten aanzien van de fosfaatrechten en deelt de verpachter voor het volle pond mee in de opbrengsten van de fosfaatrechten, ongeacht de investeringen in het melkquotum en in het gepachte die de pachter heeft uitgevoerd. Redelijkheid en billijkheid was voor het Pachthof de basis om de verpachter mee te laten delen, maar de pachter kan geen beroep op redelijkheid en billijkheid doen.
Het gepachte
Vader en zoon exploiteerden in maatschapsverband een melkveehouderijbedrijf. In 2000 is er een hoevepachtovereenkomst aangegaan met betrekking tot een woning, bedrijfsgebouwen en ruim 33 ha grond. De pachter heeft van de afgaande pachter het melkquotum en pachtersinvesteringen overgenomen. Ook heeft hij het verpachtersaandeel in het met het gepachte samenhangende melkquotum van de verpachter gekocht.
De pachter kreeg het aanbod met de oom van zijn echtgenote in een maatschap te gaan en het bedrijf elders voort te zetten. Partijen zijn vervolgens gaan onderhandelen over beëindiging van de pachtovereenkomst en hebben daarover in 2017 overeenstemming bereikt. De vader van de pachter heeft geen agrarische onderneming meer.
In de tussentijd was bekend geworden dat melkveehouders fosfaatrechten toegekend zouden krijgen op basis van het aanwezige melkvee op 2 juli 2015. In de pachtbeëindigingsovereenkomst is daarom het volgende opgenomen: “dat verpachter en pachter zich ten aanzien van fosfaatrechten alle rechten voorbehouden. Als later mocht blijken dat het eigendom wel (gedeeltelijk) bij verpachter ligt, dan zal verpachter dit recht claimen, hetgeen alsdan door pachter zal worden betwist”.
Het hoger beroep
Verpachter wil aanspraak maken op een deel van de fosfaatrechten die aan pachter en/of zijn bedrijf zijn toegekend. De pachtkamer Midden-Nederland heeft de vordering toegewezen. Daarnaast heeft de pachtkamer pachter veroordeeld om gegevens aan verpachter te verstrekken. De pachter is in beroep gegaan en wil dat die vorderingen alsnog worden afgewezen.
De fosfaatrechten die de pachter met het gepachte op peildatum 2 juli 2015 heeft opgebouwd zijn niet aan hem maar aan de rechtsopvolger van de maatschap die de pachter voorheen had toegekend. De door de pachter opgebouwde rechten en de fosfaatrechten die de oom had opgebouwd, zijn aan de nieuwe maatschap toegekend. De pachter gaf aan dat hij niet zonder toestemming van de andere maten de toegekende fosfaatrechten volgens de maatschapsakte mag onttrekken en daarom niet verplicht kan worden de rechten aan de verpachter over te dragen. Het pachthof oordeelt dat de pachter de verpachter dan op een andere wijze fosfaatrechten moet leveren of financieel moet compenseren.
Pachthof 2019
Het pachthof oordeelde in 2019 dat de fosfaatrechten in beginsel van de pachter zijn en dat er geen reden is de rechten aan de verpachter over te dragen bij het einde van de pacht. Als partijen in de pachtovereenkomst niets (anders) zijn overeengekomen, is de pachter alleen verplicht tot overdracht van fosfaatrechten aan de verpachter indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
– tussen verpachter en pachter bestond op 2 juli 2015 een reguliere pachtovereenkomst of een geliberaliseerde pachtovereenkomst die bij het aangaan 12 jaar of langer duurt;
– het betreft hoevepacht of pacht van minimaal 15 ha grond of pacht van een gebouw; het gebouw moet specifiek zijn ingericht voor de melkveehouderij en voor de uitoefening daarvan noodzakelijk zijn en door de verpachter ten behoeve van het bedrijf van de pachter aan de pachter ter beschikking zijn gesteld. De fosfaatrechten worden dan voor 50% toegerekend aan de gebouwen en 50% aan de grond die de pachter op 2 juli 2015 ten behoeve van het gehouden vee ten dienste stonden en naar verhouding toegerekend aan het gepachte. De verpachter dient aan de pachter 50% van de marktwaarde van de over te dragen fosfaatrechten per datum einde pachtovereenkomst te betalen.
De juridische grondslag is door het pachthof gevonden in de aard van de pachtovereenkomst en de eisen van redelijkheid en billijkheid. De rechtvaardiging bestaat volgens het pachthof uit drie samenhangende redenen. De verpachter heeft langdurig bedrijfsmiddelen aan de pachter ter beschikking gesteld waarop de pachter zijn bedrijfsvoering heeft kunnen baseren. Die bedrijfsmiddelen hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de omvang van de veestapel en daarmee aan de fosfaatrechten die aan de pachter zijn toegekend. De grond en/of gebouwen zijn na het einde van de pachtovereenkomst potentieel minder goed te exploiteren voor de verpachter als de pachter deze zonder fosfaatrechten oplevert. Het is bekend dat het pachthof in 2019 voor de onderbouwing geen steekhoudende argumenten leverde.
Bepaling pachtovereenkomst uit 2000
De pachter verwijst naar het beding in de pachtovereenkomst: “Pachter is volledig eigenaar van de voornoemde melkquota. Bij het beëindigen van de pachtovereenkomst is pachter gerechtigd bovenvermelde quota mee te nemen dan wel aan derden in eigendom over te dragen”. Volgens de pachter hebben partijen in de pachtovereenkomst opgenomen, althans bedoeld, dat verpachter nimmer aanspraak kan maken op enige vergoeding voor het mogen melken van koeien.
Het Pachthof erkent dat de verpachter door de verkoop van het verpachtersaandeel in het melkquotum waarvoor de pachter had betaald, geen aanspraak meer heeft of kan maken op dat melkquotum aan het einde van de pachtovereenkomst. Dat is logisch omdat de pachter het melkquotum had gekocht, waaronder het verpachtersaandeel. Dat daarmee ook is bedoeld of pachter redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat verpachter afstand deed van eventueel later toe te kennen productierechten, vindt het hof niet voor de hand liggend. Daarover hebben partijen geen afspraak gemaakt en in de gesloten overeenkomsten is geen financiële afrekening bij voorbaat of voorziening opgenomen. Door in 2017 aanspraak te maken op fosfaatrechten heeft de verpachter juist te kennen gegeven dat hij geen afstand heeft gedaan.
De pachter heeft in dit kader ook aangevoerd dat verpachter in de aanloop naar de pachtbeëindigingsovereenkomst in 2016-2017 geen aanspraak heeft gemaakt op fosfaatrechten en dat in een conceptbeëindigingsovereenkomst was opgenomen dat de fosfaatrechten exclusief voor hem zouden zijn. Die omstandigheden brengen ook niet mee dat ervan kan worden uitgegaan dat verpachter afstand heeft gedaan van zijn eventuele aanspraak. Daar is volgens het Pachthof meer voor nodig.
Pachtovereenkomst was al beëindigd
De pachtovereenkomst was al beëindigd nadat de fosfaatrechten zijn toegekend. De pachter kon dan ook bij het einde van de pachtovereenkomst aan de verpachter de fosfaatrechten niet overdragen omdat de rechten niet bestonden. Volgens het pachthof heeft de verpachter in de pachtbeëindigingsovereenkomst zijn rechten voorbehouden: “Als later mocht blijken dat het eigendom wel (gedeeltelijk) bij verpachter ligt, dan zal verpachter dit recht claimen, hetgeen alsdan door pachter zal worden betwist”. Daarmee heeft volgens het pachthof de verpachter een voorwaardelijke verbintenis bedongen waarvan hij nakoming kan vorderen. Op dat moment stond al wel vast dat aan de pachter de fosfaatrechten zouden worden toegekend die met het gepachte waren opgebouwd op peildatum 2 juli 2015. De toekenning zou eerder op 1 januari 2017 plaatsvinden maar is door omstandigheden uitgesteld naar 1 januari 2018. De voorwaarde waaronder de voorwaardelijke verbintenis is aangegaan, is in zoverre vervuld zodat de verpachter daarvan in deze procedure nakoming kan vorderen.
Het betoog van de pachter dat niet aan de voorwaarde wordt voldaan omdat het eigendom niet (gedeeltelijk) bij de verpachter ligt, passeert het hof. Redelijkerwijs moet de voorwaarde bij een toekomstige onzekere gebeurtenis ruim worden uitgelegd zodat onder eigendom ook rechthebbende kan worden begrepen.
Het melkquotum
De pachter voerde aan dat het onredelijk is dat hij destijds voor het verpachtersaandeel van het melkquotum heeft betaald en nu nogmaals productierechten moet afrekenen met de verpachter. In 2000 was de afschaffing van het melkquotum niet in zicht en werd volgens het pachthof het ook niet verwacht. Zoals partijen tijdens de zitting hebben toegelicht, heeft de verpachter destijds het advies gekregen om zijn aandeel in het melkquotum aan de pachter te verkopen en heeft de pachter dat vervolgens gekocht. Hij heeft daar omgerekend ruim twee ton euro voor betaald (naast het bedrag dat hij aan de afgaande pachter heeft betaald voor melkquotum). De pachter heeft verklaard dat hij later nog 105.000 kg melkquotum voor een bedrag van € 162.406 heeft bijgekocht.
Het pachthof had aangegeven dat de aankoop door de pachter van het verpachtersaandeel niet meebrengt dat de verpachter afstand heeft gedaan van toekomstige rechten. Verder heeft het pachthof in het arrest van 26 maart 2019 geoordeeld dat er geen samenhang bestaat tussen melkquotum en fosfaatrechten. Daarbij overweegt het hof nog het volgende. Het enkele feit dat partijen 18 jaar voor de toekenning van de fosfaatrechten in vrijheid tot overdracht van het verpachtersaandeel van het melkquotum zijn gekomen, is niet zo uitzonderlijk dat van de uitgangspunten voor de aanspraak van de verpachter op fosfaatrechten moet worden afgeweken.
Vermogensachteruitgang
De pachter heeft ook aangevoerd dat de opvolgend pachter de fosfaatrechten niet nodig heeft en dus de verpachter ook niet. Het pachthof vindt dit argument niet relevant omdat de voorwaarden waaronder de verpachter aanspraak heeft op fosfaatrechten hun rechtvaardiging vinden in drie samenhangende redenen waarvan er één is dat de grond en/of gebouwen na het einde van de pachtovereenkomst potentieel minder goed te exploiteren zijn voor de verpachter als de pachter deze zonder fosfaatrechten oplevert.
Het is merkwaardig dat in dit geval de verpachter niet hoeft aan te tonen of er daadwerkelijk sprake is van het uitgangspunt dat bij het einde van de pachtovereenkomst het gepachte minder goed is te exploiteren. Er was immers al een nieuwe pachter. De basis waarom de verpachter aanspraak kan maken is dat er potentieel vermogensachteruitgang is bij het einde van de pachtovereenkomst. Ook in dit geval is er geen aantoonbare vermogensachteruitgang van de verpachter, maar dit geldt voor alle beëindigingen van de pachtovereenkomsten.
De uitspraak
Alle standpunten die de pachter heeft aangevoerd om af te wijken van de uitgangspunten in het arrest van 26 maart 2019 zijn op zichzelf en in hun onderlinge samenhang bezien al met al onvoldoende. Die standpunten leidden er ook niet toe dat kan worden aangenomen dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden die tot wijziging van de pachtovereenkomsten van 2000 moeten leiden, van ongerechtvaardigde verrijking of dat het naar maatstaven redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om de pachter aan de aanspraak van de verpachter te houden.
De pachter moet nu die stukken overleggen waaruit de verpachter kan afleiden hoeveel fosfaatrechten zijn toegekend om daarmee het verpachtersaandeel te kunnen vaststellen. Op basis daarvan mag de verpachter volledig meedelen.
